Kernbeding

Kernbedingen


Kernbedingen zijn die afspraken die minimaal gemaakt moeten worden bij een bepaalde overeenkomst. De prijs is altijd een kernbeding, hoewel het bijvoorbeeld bij de koop voldoende is dat partijen het eens zijn over de te verkopen zaak, zonder dat een prijs is overeengekomen (art. 7:4). Kernbedingen bij de koop zijn dan ook de te betalen prijs en de zaak (hoeveelheid, gewicht, kwaliteit). Verder valt te denken aan het middel van vervoer bij een reisovereenkomst, of de omvang van de dekking bij een verzekeringsovereenkomst. Het beding in een overeenkomst van hypothecaire geldleen, dat de onroerende zaak verzekerd dient te worden bij een door de financier aangewezen verzekeringsmaatschappij, is geen 'kernbeding'. Zie in dit verband: Hof Den Haag, 25 augustus 1998, NJ 1999, 298; ook gepubliceerd in: TvC 1998/5, p. 451 m.nt. J.G.J. Rinkes en NJkort 1998, 76.


Het begrip 'kernbeding' moet volgens de Hoge Raad (HR 19 sept. 1997, NJ 1998, 6) zo beperkt mogelijk worden opgevat. Vuistregel is dat kernbedingen "veelal zullen samenvallen met de essentialia zonder welke een overeenkomst, bij gebreke aan voldoende bepaalbaarheid van de verbintenissen, niet tot stand komt".  In zijn arrest van 9 mei 2000 komt het hof Arnhem (Hof Arnhem, 9 mei 2000, NJ 2000, 707) tot het oordeel dat "een voorkeursrecht/prijsbeding als gecombineerd onderdeel van een specifieke koop-/zorgovereenkomst als kernbeding is aan te merken als bedoeld in artikel 6:231 onder a, slot BW. Uit deze zaak blijkt dat het voorkeursrechtbeding en het prijsindexeringsbeding onlosmakelijk verbonden zijn met elkaar en met het zorgelement van de onderhavige overeenkomst".


In cassatie komt de Hoge Raad tot een ander oordeel in deze zaak. In zijn arrest van 21 februari 2003 is de Hoge Raad (HR 21 februari 2003, RvdW 2003, 41) van oordeel dat voor de vaststelling van wat onder een kernbeding moet worden verstaan, niet bepalend is of het beding een voor de gebruiker of voor beide partijen belangrijk punt regelt. De Hoge Raad herhaalt dat het begrip 'kernbeding' zo beperkt mogelijk moet worden opgevat, waarbij als vuistregel kan worden gesteld dat kernbedingen veelal zullen samenvallen met de essentialia zonder welke een overeenkomst, bij gebreke van voldoende bepaalbaarheid van de verbintenissen, niet tot stand komt. De Hoge Raad overweegt hierbij als volgt: "Waar in de wetsgeschiedenis wordt opgemerkt dat bepalend is of een beding van zo wezenlijke betekenis is dat zonder dat beding de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen of zonder dit beding niet van wilsovereenstemming omtrent het wezen van de overeenkomst sprake zou zijn, moet zulks dan ook in de zojuist bedoelde objectieve zin worden begrepen, en kan daaraan niet worden ontleend dat de subjectieve inzichten van partijen of een van hen van belang zouden zijn. De vraag of partijen zelf bedingen tot kernbedingen kunnen bestempelen, moet ontkennend worden beantwoord; het dwingende karakter van de regeling verzet zich tegen alle bedingen die ertoe strekken, de door de wet geboden bescherming te verijdelen." De Hoge Raad geeft voorts aan welke omstandigheden een beding niet tot kernbeding maken:

- de omstandigheid dat de Stichting (gebruiker van het beding) slechts door middel van de beide bedingen (het prijs- en voorkeursrechtbeding) kon bewerkstelligen dat zij haar doelstelling blijvend kon realiseren;

- het oordeel van het Hof dat het voorkeursrecht met het daaraan verbonden prijsbeding voor de Stichting een zodanig essentieel onderdeel vormt van de aangegane overeenkomst, dat moet worden aangenomen dat de Stichting de overeenkomst zonder dit beding niet zou zijn aangegaan;

- de omstandigheid dat de Stichting al in het kader van de besprekingen over de te sluiten koopovereenkomst heeft aangegeven dat over dit beding niet kon worden onderhandeld.


Hieruit volgt, volgens de Hoge Raad, dat het Hof Arnhem blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof Arnhem.


Literatuur: M.L. Hendrikse en M. van Zijst, 'Heeft het begrip kernbeding nog inhoud?', WPNR 98/6303, p. 145-147.


Vgl. Richtlijn 93/13, art. 4 lid 2 (de beoordeling 'heeft geen betrekking op de bepaling van het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst...').


Afd. 6.5.3 is op kernbedingen niet van toepassing. Wel kunnen deze worden getoetst aan de redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 en 248). (Zie bijvoorbeeld Ktr. Rotterdam, 11 juli 1995, Prg. 1996, 4480  en hof Arnhem, 9 mei 2000, NJ 2000,707.) Een grote onevenwichtigheid tussen de wederzijds verschuldigde prestaties kan soms tot stand zijn gekomen door misbruik van omstandigheden (art. 3:44).


Per 17 november 1999 is de niet-toepasselijkheid van de algemene voorwaardenregeling op kernbedingen (voor zover deze duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd) uitdrukkelijk opgenomen in art. 6:231 sub a (Wet van 28 oktober 1999, Stb. 1999, 468).

Copyright © 2014, Berkeley Bridge